Kapel (1357)
Een houten kapel in Scheveningen
Het buurtschap Scheveningen viel onder het gebied van het Haag-Ambacht (Die Haghe, Scheveningen en Eikenduinen) Door het toenemende aantal bewoners in Scheveningen (in 1369 telde Scheveningen al 570 inwoners en Die Haghe 1250) verzocht men de graaf van Holland om een eigen kapel te mogen hebben, die dan ook door een eigen priester bediend kon worden. Vaststaat dat op de St. Lambertusdag van 17 september 1357 door Graaf Willem V van Beieren (1354-1389) de ‘Capellania de Scevininghe’werd gesticht. Tot schutspatroon van deze houten kapel werd de heilige Antonius Abt genomen, van wie de kerkelijke feestdag valt op 17 januari.
Betrokkenheid van het Hollandse Gravenhuis, de Abdij van Middelburg en de St.-Jacobusparochie
Graaf Willem V van Beieren beschikte ook over het zogenoemde Jus Patronatus (collatierecht of begevingsrecht). Door allerlei privileges en de nauwe banden van het Hollandse Gravenhuis met de Norbertijner monniken van de Abdij van Middelburg, kregen deze monniken dan ook de zielzorg ten behoeve van de Scheveningse gelovigen toegewezen. Scheveningen werd een ‘beneficium regulare’ waaraan geen eigen vaste priester voor de zielzorg meer verbonden was. Verder viel het Scheveningse parochiële grondgebied tot 1465 onder de jurisdictie van de al omstreeks 1285 in Die Haghe opgerichte St.-Jacobusparochie.
Conflicten met de Abdij van Middelburg en de St.-Jacobusparochie
Hoewel uit de gegevens van de ‘officiaal van den aartsdiaken van den Dom van Utrecht’ blijkt dat de Scheveningse kapel al vanaf 1419 tot zelfstandige parochiekerk was verheven, bleef men nog jaren lang afhankelijk van de St.-Jacobusparochie. Hierdoor ontstonden regelmatig conflicten op kerkelijk gebied (de gebrekkige zielzorg, het benoemen van kerkmeesters, het begraven van de doden, de kerkelijke vergoedingen, etc.). Aan de Abdij van Middelburg en of aan de St.-Jacobuskerk moest nog jaarlijks het eerder vastgelegde bedrag met de waarde van ’16 ponden Hollandsch’, betaald worden. Pas na een rechtsgang, waarbij een definitieve verdeling en scheiding van de bezittingen werd afgesproken, kon vanaf 29 januari 1465 gesproken worden van een echte onafhankelijkheid.
Priesters en vicarissen
Omdat sommige geestelijken misschien maar kort in de kapel actief geweest zijn, moet de lijst van priesters en vicarissen die verbonden zouden zijn geweest aan deze Scheveningse kapel waarschijnlijk veel uitgebreider zijn dan de vier namen die hier genoemd worden. Tot halverwege de 15e eeuw waren dat in elk geval: Pieter Blaeuwer (van 1371 tot ?), Matheus Jansz. (van 1402 tot ?), Willem Gerardsz. (?), Huych Lambrechtsz. (van 1419 tot ?) en Willem Janszoen (van 1454 tot ?).
Vast staat dat Huych Lambrechtsz. ook tot de eerste eigen pastoor van deze Scheveningse houten kapel werd benoemd.