Logement en kerk aan de Kerkwerf (1830)

Nadat vanaf 1573 in de oude Scheveningse dorpskerk geen room-katholieke erediensten meer gehouden konden worden, hadden de katholieken in Scheveningen, gedurende een periode van 2½ eeuw géén eigen kerkgebouw meer.
Ze maakten gedurende deze periode, zo goed en zo kwaad dat ging, gebruik van de gelegenheid tot kerken in de ambassade kapellen, of een van de schuilkerken van de vier toenmalige Haagse staties.
Gedurende de Bataafse Republiek en de Napoleontische tijd werd er meermaals een verzoek gedaan om weer een eigen kerk te mogen hebben, maar het zou nog tot 1830 duren er men in Scheveningen weer rooms-katholieke erediensten kon houden.
Pas op 22 mei 1830 kreeg men toestemming om een eigen geloofsgemeenschap op te richten en een zaal in het logement ‘Hof van Holland’ te huren en te verbouwen tot een eenvoudig kerkzaaltje.

Pastoor A.C. Quant zocht naar een waardiger kerkgelegenheid dan een bovenzaaltje van een koffiehuis. Als eerste viel zijn oog op een stuk grond op de hoek van de Keizerstraat en het Jan Bettingslop, voor deze plaats maakte architect Tollus in oktober 1831 een ontwerp voor een kerkje. Hij tekende een kerkje dat, gemeten tussen communiebanken en voorportaal ± 8,3 meter lang en tussen de muren ± 5,5 meter breed, plaats bood aan 260 personen. De geraamde bouwkosten waren 19.500 gulden. In maart 1832 wees de regering het plan af, mede omdat het veel te groot was voor een parochie met slechts 233 leden.

Maar de statie Scheveningen bleek zeker levensvatbaar te zijn, zodat de Vice-Superior (overste) Antonucci op 7 april 1832 aan deze nieuwe statie ook een geestelijk grondgebied verbond. Het werd als volgt omschreven: “dat zich ten oosten uitstrekte tot den nieuwen Straatweg, het badhuis daarbij ingesloten, ten westen tot de Beeklaan, ten zuid-oosten tot het Haagsche Tolhek en ten noord-westen tot de zee.”

Pastoor Quant had in die jaren al spoedig, zowel in het dorp als in de stad, een goede indruk gemaakt Tijdens de voor Scheveningen zeer ernstige cholera-epidemie van 1832 was pastoor Quant lid van de commissie die belast was met het uitdelen van voedsel en hulp aan de armen en behoeftigen. Zijn inzet en toewijding in die periode werd ook door vele niet-katholieke Scheveningers zeer gewaardeerd. De pastoor wist zo de geloofsgemoederen ietwat te bedaren en voor de verlangens van de katholieke Scheveningers ontstond zelf wat meer begrip. Maar een aanzienlijk deel van de Scheveningse bevolking bleef met een zekere argwaan naar deze Roomse kerk kijken.

In de notulen van de burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage van 23 november 1832 staat het volgende: “Pastoor Quant is op het dorp bekend als eenen geestelijke die zijnen stand eer aan doet, nauwgeset leeft en in de behartiging der belangen van zijne nieuw aldaar geplante kerk zoo volijverig is, dat hij wel eens de bezorgdheid van andersdenkenden heeft opgewekt.”

Eind 1832 bracht de eigenaar van het Hof van Holland (M.J. Habraken) uitkomst doordat hij zijn koffiehuis te koop aanbood voor de toen matige prijs van 3500 gulden. Ook vroegen en verkregen de kerkmeesters een stuk grond in erfpacht naast het Hof van Holland en zo zou door verbouwing en vergroting een geschikte kerk en pastorie gebouwd kunnen worden.

Architect Tollus ontwierp nu een nieuw bouwplan. De geraamde bouwkosten waren 11.500 gulden. Samen met de aankoop van het Hof van Holland was de totale som 15.000 gulden. Met het Koninklijk Besluit van 24 mei 1833 kwam de gevraagde toestemming en tevens de toezegging van een rijkssubsidie van 9000 gulden. Verder kwam er nog 1000 gulden subsidie van de Provincie Zuid-Holland en voor het overige mocht een lening van 6000 gulden worden afgesloten.

Op de Kerkwerf werd een zeer eenvoudig kerkje gebouwd, om met de woorden van J.C. van der Loos te spreken: “Het was niet meer dan eene lange met pannen bedekte schuur, waarvan de voorgevel prijkte met een frontispies, steunend op vier houten zuilen en met een in de top schuchter kruisje, dat het zegelied der Scheveningse katholieken heeft ingeluid.”

kerkwerf

Antonius Abtkerk op de Kerkwerf (houtsnede uit 1841 van Willem Bal)

Op 25 juni 1834 werd de nieuwe Abtkerk ingewijd door Mgr. C.L. Baron van Wijkerslooth, titulair bisschop van Curium (Cyprus). Pas in 1853 zou het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie volgen. Tot die tijd bleef dit deel van Nederland nog een missiegebied waarin Mgr. Van Wijkerslooth als eerste bisschop van de ‘Hollandse zending’ functioneerde. Pastoor H. Thomas hield een gepaste en welsprekende redevoering en onder de genodigden bevonden zich de heer L.C.R. Copes van Cattenburch, burgemeester van ‘s Gravenhage, en de gouveneur van Zuid-Holland.

Vanaf 1834 had Scheveningen dus, na tweeënhalve eeuw, weer een herkenbaar Rooms-Katholiek kerkgebouw. Dit eenvoudige kerkje op de Kerkwerf bleef tot 1857 in gebruik. Totdat er aan de Scheveningseweg weer de volgende Antonius Abtkerk gebouwd was.