Jan-Eloy en Leo Brom

Jan-Eloy en Leo Brom, van ‘Broms Edelsmederij’, zijn de ontwerpers van allereerst het hoogaltaar en daaropvolgend ook van de overige twee altaren, de kandelaars, de communiebanken, de preekstoel, het voetstuk van het H. Hartbeeld, de godslamp, het doopkapelhek en al het bronzen hangensluitwerk. ‘Broms Edelsmederij’ was geen onbekende firma voor de toenmalige Scheveningse Antonius Abt-parochie, want in 1907 had hun vader Johannes H. Brom (Jan-Hendrik, 1860-1915) de twee vergulde reliëfplaten voor de tabelnakeldeuren in de neogotische Antonius Abtkerk gemaakt. Deze Utrechtse edelsmederij was gespecialiseerd in het maken van edel- en siersmeedkunst voor de rooms-katholieke kerken in Nederland en had een zeer goede reputatie. Het in 1856 opgerichte familiebedrijf heeft bijna 100 jaar lang, gedurende de periode van ‘het Rijke Roomse Leven’, voornamelijk religieuze kunst vervaardigd. Wegens een afnemende vraag naar religieuze kunst en gebrek aan een opvolger moest dit familiebedrijf in 1961 zijn poorten sluiten.

Jan-Eloy Brom

Joannes Gerardus Josephus Eligius Brom (23-08-1891 / 14-02-1954) volgde opleidingen aan de Polytechnische School of Art in Londen, aan de Königliche Preussische Zeichenakademie in Hanau en aan de Rijksacademie van Beeldende kunsten in Amsterdam. Samen met zijn jongere broer Leo nam hij na de dood van hun vader Jan Hendrik Brom de leiding over van de firma ‘Broms Edelsmederij’, ook wel ‘Edelsmids Brom’ genoemd.  Binnen de edelsmederij hadden Jan-Eloy en Leo Brom ieder hun eigen taken. Jan-Eloy wordt wel gezien als de meest artistieke en technisch verfijnde van de twee broers. Wie van de twee de ontwerper en of uitvoerder van de desbetreffende kunstschatten was die de edelsmederij verlieten, is echter zelden aantoonbaar. In het belang van het familiebedrijf werkten de twee broers zo goed mogelijk samen, maar aan de andere kant communiseerden ze onderling uitsluitend met briefjes.

In 1919 werd Jan-Eloy bestuurslid van het Bernulphusgilde en In 1928 werd hij daarnaast conservator van het Haarlemse Aartsbisschoppelijke Museum, waarvan de collectie van kerkelijke kunst in 1971 opgenomen werd in het toen nieuw opgerichte Museum Catharijneconvent in Utrecht.

Leo Brom

Leo Hendrik Maria Brom (28-05-1896 / 06-01-1965) begon zijn opleiding aan de Sint Lucas Kunstnijverheidsschool in Brussel en liep daar mogelijk ook stage bij de edelsmid  Richard Hellner. Daarna studeerde hij aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam, o.a. bij Bart van Hove en tegen het eind bij Jan Bronner. Ook nadat hij in 1919 mededirecteur van ‘Broms Edelsmederij’ geworden was, ging hij nog geregeld voor studie en om zich verder te bekwamen in de edelsmidskunst naar het buitenland. Na de dood van zijn broer Jan-Eloy in 1954 zette Leo het familiebedrijf nog zeven jaar voort. Begin 1962 was de officiële sluiting van de smederij, nadat als laatste grote opdracht de noodkist van St. Servaas bij ‘Broms Edelsmederij’ was gerestaureerd. Een prestigieuze opdracht waarvan de restauratiekosten alleen al 50.000 gulden waren. Na de sluiting van de ‘Boms Edelsmederij’ en de verdere afwikkeling verhuisde Leo naar Oosterbeek, waar hij op 68 jarige leeftijd overleed.

Enkele ontwerptekeningen uit het ‘Broms Edelsmederij’ archief, dat bij de Katholieke Universiteit Nijmegen bewaard wordt.

Altaar, 1928

Bisschopswapen 1935

Godslamp, 1904

Cibori, 1918

Doopvont, 1942

Monstrans
1951

Kandelaar, 1894

Ambtsketting 1932

Lichtkroon
1905

Kelk, 1909

Reliekschrijn 1912

Bisschopsstaf 1938